Gebiedsnamen en buurten rond Onstwedde, waarin verklaring van deze gebiedsnamen
Foto: Uitzicht over het stroomdal van de hermeanderende Mussel-Aa vanaf de uitkijktoren Ter Wupping
l. Ter inleiding
Het gebied van de vroegere gemeente en daarvoor het kerspel Onstwedde is een deel van het landschap Westerwolde. Dit is vanouds de naam van het stroomgebied van Mussel-A en Ruiten-A, die vanaf Wessinghuizen verenigd als Westerwoldse A naar de Dollard stromen; een stroomgebied met allerlei zijtakken van deze beide A-rivieren: beken en beekjes uit de venen die vroeger Westerwolde, op een betrekkelijk kleine opening in het noorden na, van alle kanten in sloten; een stroomgebied ook dat doorspekt is met zandhoogten van allerlei formaat.
Over het ontstaan van dit landschap kan kortweg het volgende worden gezegd. Tijdens de voorlaatste Rijss-ijstijd is een groot deel van noordwest Europa bedekt geweest met landijs dat een grondmorene heeft achtergelaten in de vorm van keileem, die buiten de dalen grotendeels gespaard is voor latere erosie. Tussen de grondmorene plateau's van Drenthe en de Hümmling ligt het oerstroomdal van de Eems, waartoe dus ook het Westerwoldse gebied gerekend wordt. Hier is door erosie, met name door smeltwater, de keileem opgeruimd, op enkele hoger gelegen resten na die sedertdien als eilanden (opduikingen) boven de jongere afzettingen uitsteken. In tegenstelling tot het overige Westerwolde kent het Onstwedder gebied enige forse opduikingen, namelijk de Holte, de hoogte van de Tange en de langgerekte esrug tussen Onstwedde en Veenhuizen. Aan het einde van de laatste of Würm-ijstijd werd door krachtige winden het zogenaamde dekzand afgezet: gedeeltelijk over de keileemopduikingen, maar vooral over het door erosie grillig gevormde landschap van het oerstroomdal. In de nabijheid van de riviertjes met hun vele oude beddingen en zijtakken zijn in een later stadium een groot aantal, vaak sikkelvormige rivierduinen ontstaan. Zie op onderstaande kaart linksonder bijvoorbeeld het grote bouwkampen complex van Ter Wupping. Deze grilligheid in bodemgesteldheid en hoogteligging heeft in sterke mate het nederzettingspatroon van Westerwolde bepaald.
Afgezien van die opvallend grote leemopduikingen onderscheidt Onstwedde zich landschappelijk niet wezenlijk van het overige Westerwolde en zo zal ook het verhaal dat vertelt hoe de mens dit gebied in bezit nam niet een wezenlijk ander zijn dan een desbetreffend verhaal uit bijvoorbeeld centraal Drenthe of het Duitse Eemsland. De hoge gronden in de nabijheid van de beekdalen zullen het eerst bewoond zijn geweest en daar zullen de essen ontstaan zijn.
Na deze eerste bouwlandontginningen zal men vervolgens, gezamenlijk en/of op eigen houtje, ook intensiever gebruik hebben gemaakt van lagere gronden in de beekdalen. Zeer veel later volgen tenslotte de ontginningen van de heidegebieden en het veen. Ons verhaal over Onstwedder terreinnamen volgt in grote lijnen dit veronderstelde spoor van de mens die in een eeuwen durend proces een natuurlandschap in een cultuurlandschap verandert.
Onstwedde, landschappelijke indeling van een deel van het oude kerspel Onstwedde.
Het kronkelende riviertje dat van het zuiden naar het noorden loopt (in het midden) is het Mussel-Aa-kanaal met in het midden daarvan,
links, het Pagediep die nog vóór Ter Maarsch overgaat in De Tjamme. Verder naar het noorden nog een aftakking van de Renne.
Helemaal rechts de Ruiten-A, met links daarvan het Oosterholterdiep.
De legenda is slecht leesbaar, daarom hierbij:
Oude Bouwlanden:
O = Oerten
E = Essen
K = Kampen
Heidegronden/veld:
H1 = Oude heide-ontginningen
H2 = Jonge heide-ontginningen
D = Dorpscultuurgronden
zoals erven en tuinen
B = Beekdalen en oude groenlanden
V = Veen
II. De essen en overige oude bouwlanden
Het voor bouwland alom bekende woord ‘es(ch)’ zijn in dit gebied aangetroffen als ‘de Esk’, soms ook wel ‘Esakkers’ op de es tussen Onstwedde en Veenhuizen, onder Wessinghuizen, Ter Wupping en Smeerling. In Smeerling is er ook een Hoge Esk. ‘De Hotte, de reeds eerder genoemde hoogte met keileem op de kruin, is een oud bouwland complex dat qua percellering en ouderdom zeker de naam ‘es´ verdient, maar vanouds niet zo genoemd wordt. Qua vorm en grootte lijkt de Holte overigens meer op een Drentse dan een Westerwoldse es. De oudste gedeelten van zulke essen zullen over het algemeen uit bos zijn ontgonnen, maar merkwaardigerwijs vindt men daarvan in de terreinnamen van ons gebied niet al te veel terug; Boskamp (Wessinghuizen) en Holte, Trienebos en de Böike(n) (Onstwedde) zijn de uitzonderingen. Bovendien is er nog het naams element Lage, maar daarover straks. Een zeer interessante naam is de Ouer (Onstwedde en Smeerling), de Westerwoldse vorm van wat elders in es-nederzettingen als woerd, woert en ook oert voorkomt en over het algemeen als naam voor het oudste bouwland, de oudste ontginning geldt, al is men het onder vaklui nog lang niet over alles inzake deze ´(w)oerten´ eens
Grote boerderij van het Westerwoldse type met gemetselde schuurtopgevel. Wessinghuizen 15, Rijksmonument nr. 34178. Foto: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Gouwenaar, 22 april 2010. Licentie: Publieke Domein.
In ieder geval zijn de twee in Onstwedde en Smeerling voorkomende Ouer namen een teken voor de zeer hoge ouderdom van de nederzettingen. In 17de eeuwse stukken (v.d. Woude, p. 108) is van Grootte Oerde en Lutke Oorde onder Onstwedde sprake. Naast de Ouer van Smeerling ligt een bouwland complex met de naam Örtken of Örtker, wat niets anders kan zijn in dan ‘de kleine oerd’, al komt een zogenaamde umlaut (ö voor o) bij verkleinwoorden in Westerwolde in de regel niet voor. In een particuliere koopakte van 1880 staat met betrekking op deze percelen Ortke.
Bouwland dat tijdelijk, meestal voor een gemeenschappelijk doel, onbebouwd is geweest, heet over het algemeen ´dries´ of 'driest´.
De Westerwoldse vorm is ‘dresk’ en als naam zijn Dresk in Wessinghuizen, Onstwedde (3), Veenhuizen en Smeerling gevonden. In het laatste geval echter alleen in historische bronnen.
De oude bouwland complexen zoals wij die nu kennen, zijn uiteraard geleidelijk gegroeid. Wat er bij is gekomen, wat ‘nieuw´ is, wordt vaak ook zo genoemd: Nijland in Onstwedde en Smeerling, Vijkamp in Wessinghuizen. Andere namen houden verband met grootte of vorm van het perceel, bijvoorbeeld breed of gérend: Braiakkers, Körtebrai , Geerken, Akkers (Smeerling); of met de naam van de bezitter: Oom Jobk (Smeerling), de Olingh (Onstwedde), Jonkeren akker, Wessinghuizen, niet ver van Huis Wedde. Weer andere namen duiden op de ligging ten opzichte van andere percelen, bijvoorbeeld bij de zogenaamde wendakkers aan de kopeinden van meerdere percelen: Umloop of Wending (Smeerling).
‘De Tree’, de naam van een smal perceeltje onder Wessinghuizen, hangt waarschijnlijk samen met ´trede´ in de zin van vlakke overgang tussen de hoge Buningkamp en het lage beekdal. En als een perceel naast de het bouwland tegen vee en wild beschermende wal heeft gelegen, noemt men dat stuk al gauw de Walakkers (Onstwedde). Namen geven aan of het perceel hoger of lager dan de omgeving ligt: Hoge Esk en Dilakker (Smeerling), verder de Dillen, oorspronkelijk waarschijnlijk de Dillen, een inzinking op de Holte (´dil ´ zegt hetzelfde als ‘del’ of ´dal´). En als het om de ligging ten opzichte van het hele bouwland complex gaat, bijvoorbeeld om een positie op de grens met de lagere gronden, is Droon onder Onstwedde een bijzonder interessante naam omdat wij hier voor het eerst het verschijnsel tegenkomen dat een enkele naam of een namengroep uit ons gebied namen, geografisch méér bij het Duitse noordwesten dan bij het Nederlandse noordoosten behoort. In Droon , de naam voor de helling van de Holte, zit een oud woord voor ´eindstuk, zoom, stuk aan de rand´. Naast de Onstwedder Droon zijn er nog enkele andere vindplaatsen van namen als Droun Drone enz. in Westerwolde, maar het kerngebied van dit soort namen ligt zonder twijfel in N.W. Duitsland.
Hetzelfde geldt zeer stellig ook voor lage, dat oorspronkelijk een woord was voor een door rooien in een bos ontstane opening of een open stuk tussen twee bossen, en dat wij in ons gebied in de toponiemen ‘de Ballegen’ = Barlage(n), ‘Blekslege’ = Blekslage halfweg Onstwedde - Mussel, en ‘Heislege’ onder Ter Wupping aantreffen. Het zijn allemaal bepaald geen laagten, zoals soms wel wordt vermoed op grond van de uitspraak van deze namen; soms zijn het, zoals bij de Heislege, hoge bouwkampen.
Hetzelfde, namelijk het toebehoren tot een duidelijk oostelijk georiënteerd namenlandschap, geldt ook voor ´tange’ , een begrip voor een tongachtig vooruitstekende zandrug, bekend door Westerwoldse en Eemslandse toponiemen met of op tang(e) en in ons gebied voorkomend als Tange in Onstwedde, Ter Wupping en Smeerling, Harstangen op de Holte en Lutje of Ol’ Tange en Smeerling.
Sommige van de kleinere ´tangen´ behoren al niet meer tot het oudere bouwland, maar zijn later ontgonnen. Tot deze (jongere) groep behoren ook vele percelen met ‘kamp’’- namen, zoals Boskamp en Gensingkampen in Wessinghuizen, de Jegelkamp, Veldkamp en Lottetingskamp in Smeerling, Tamkampen en Tensingkampen in Os. IJegel’ (waarschijnlijk = bloedzuiger); heeft er een ´egelpoel’ in de buurt gelegen? De drie laatste namen zijn met behulp van persoonsnamen gevormd.
Boerderij 'Gasterij Natuurlijk Smeerling', Smeerling 15. In de 30-er jaren gerestaureerde grote 18e eeuwse boerderij van het Westerwoldse type. Ingang in de voorgevel van de schuur naast de inrit. Alle vensters met roedenverdeling; in de voorgevel is een deur toegevoegd. Daarnaast is een kelder geweest. Inwendig tegelwanden en betimmeringen. Friese schuur uit 1867. Deze variant op het hallenhuis komt alleen in Oost-Groningen voor. Voorhuis 1742, volgens Muntinga. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Licentie: Publieke Domein.
Museum de Oude Wolden bezit een prehistorische urn met botresten van ongeveer 4000 jaar oud. Mogelijk komt de urn van het urnenveld bij Wedderveer. Bij grondwerkzaamheden in 1939 treft men bij Wedderveer verscheidene urnen aan. Na oudheidkundig bodemonderzoek in 1942 vindt in 1943 onder leiding van archeologen, waaronder dr. Van Giffen, een wetenschappelijke afgraving plaats waarbij nog meerdere urnen bovengronds komen. Van Giffen treft maar liefst zes urnenvelden aan in Westerwolde. De kring- en sleutelvormige greppelgraven bij Wessinghuizen zijn daarvan de bekendste. In de jaren tachtig vindt men opnieuw urnenvelden bij Smeerling-Galbargen. De nederzettingen uit die tijd lagen waarschijnlijk bij omwalde akkercomplexen, de zogenaamde Celtic Fields.
Urn gevonden bij Smeerling. Bron: Groninger Museum. Klik op de afbeelding voor een grotere foto. (Wordt in een nieuw venster/tabblad geopend.) |
Weer ouder zijn vele 'akker’ namen, zoals ‘Dilakker’ (Smeerling), ‘de Dilakkers’ (=de Dillen zie boven) op de Holte, of ‘Venakkers’ in Ter Wupping. In ‘Het Span’ of de ‘Spanakkers’ op de Holte betekent ´span´ waarschijnlijk 'afgesneden stuk land’, wat óf op de ontginning (stuk voor stuk) óf op de latere percellering duidt. Kleinere percelen bouwland, dicht bij huis, hebben namen als Veentoene in Smeerling of ‘Ol Gore’ in Ter Wupping (bij ´gaarde, goorde’l = tuin). ‘De Boertoene’ in Smeerling is een complex van zulke ´tuinen´ en is waarschijnlijk - het begrip ´boer´ geworden en duidt het immers aan ‘gemeenschappelijk aangelegd’. Hetzelfde geldt ook wel voor de in een oude koopakte genoemde ‘Ruivetuin’ onder Wessinghuizen. Zo zijn er heel wat begrippen die steeds weer in bouwlandnamen opduiken, dus typisch zijn voor dit soort namen en het mogelijk maken deze groepsgewijs te bespreken. Maar er zijn natuurlijk ook namen die niet bij zulke groepen gerekend kunnen worden en die men dus ‘enkelingen’ zou kunnen noemen.
‘Galbargen’ is er zo een, de naam van een complex bouwlanden onder Smeerling, in 1806 Galgbergen geschreven (Joosting, p. 119), waarbij de aanleiding tot het ontstaan van deze naam een echte galg kan zijn geweest, maar ook wel de vorm van het terrein, die langwerpig is met een soort dwarsstuk bij de ene smalle kant.
Wat de verandering van Galg- in Galbargen betreft, vergelijk bijvoorbeeld naast ‘Telkamp’ naast ‘Telgkamp’ in veld- en familienamen.
Bij de ‘Haonakkers’ op de Holte is de betekenis van ‘Haon’ niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk is het ontstaan uit ‘hoog´ , maar het kan ook verband houden met een familienaam, respectievelijk de korhanen die hier vroeger voor zijn gekomen. Dat laatste is in ieder geval waarschijnlijk bij ‘Haonstee’, de naam van een lager liggend perceel grasland aan de rand van de Onstwedder es.
Er is een ‘Hillege’ of ‘Hilling Opgang’ in Onstwedde en tevens een in Smeerling. In Onstwedde is dat het kerkpad van Veenhuizen naar Onstwedde, in Smeerling gaat het, in de buurt van de oude brug, om een klein perceeltje langs de weg, dat men ook wel ‘Schupstoule’ noemt. Onze zegsman vertelt dat bij dit punt in oude tijden de pastoor de es is gegaan om “met ‘t beeld deur ‘ t koorn te gaon” , dus om het gewas te zegenen. Ergens langs de lange weg over de es heeft een stoel voor hem klaargestaan om (kort) uit te kunnen rusten. De Houven noemt men een tamelijk groot stuk bouwland in Ter Wupping; de ‘Lang Houven’ liggen naast de reeds genoemde ‘Galbargen’ onder Smeerling.
Wij menen deze namen niet in verbinding te moeten brengen met ‘hoeve’ = landmaat, boerderij, maar denken aan een benoeming naar de vorm die in beide gevallen min of meer halfrond is, zodat men met enige fantasie een hoef of hoefijzer voor zich ziet. ‘De Houven’ van Ter Wupping liggen overigens op één van de in onze inleiding genoemde sikkelvormige rivierduinen; vandaar dus de gebogen vorm.
Het eerste element in de naam ‘Koepakker’ (Smeerling) interpreteren we met het oog op de enigszins ovale vorm van het terrein als ‘kuip’. Het aangrenzende perceel heet ‘Tegen de Koepakker’. Ook in Ter Wupping kent men een ‘Koepakker’ en een aangrenzende ‘Koeptoene’, alleen is daar de oorspronkelijke, waarschijnlijk naamgevende situatie niet meer herkenbaar omdat het Mussel-A-kanaal aldaar dwars door het zandruggetje snijdt. Zo'n oorspronkelijke situatie is er ook niet meer bij de ‘Buksempiep’ onder Smeerling, maar men kan zich goed voorstellen welke vorm het perceel eertijds heeft gehad. Op de ‘Paoskebarg’ bij het dorp Onstwedde zijn volgens de GVA 1894, p. 111, nog in het midden van de 19de eeuw paasvuren ontstoken.
De namen ‘Oetswerdsland’ en ‘Oetwerdstoene’ (Onstwedde) suggereren, juist ook in combinatie met namen als ‘Ol Meulen’ en ‘Meulenpaole’ aldaar, een soort ´buitenpost´ van de hoofdnederzetting Onstwedde in dat gebied. Er is daar ook een ‘Oetwerdsmai’, maar dat is reeds beekdalgrond en dus onderwerp van hef volgende hoofdstuk.
III. De beekdalen en oude groenlanden
Aanvankelijk, dat wil zeggen ten tijde van de eerste nederzettingen en gerichte ontginningen, hebben de beekdalen voor een groot deel uit moerasbos bestaan. De eerste ontginningen in deze dalen zullen verricht zijn om aan goed weideland te komen. Het moet dan vruchtbare grond zijn (die dus waarschijnlijk ook wel eens onder water heeft gestaan, maar overigens niet te slap en te nat. Landerijen die aan deze eigenschappen hebben voldaan, heten in ons gebied ´wisken', en zo heeft men terreinnamen gebruikt als ‘Wisk’ (Onstwedde en Veenhuizen), ‘Wiske’ bij Barlage en ‘Breiwisk’ (Ter Wupping). ‘Wis(ch)’ in grote delen van Oost-Nederland en Noord-Duitsland zeer frequent voorkomend woord voor groenland. Een ander begrip voor weide is in ons gebied en daarbuiten ‘ven’, en als wij dit woord tegenkomen, gaat het meestal om jongere ontginningen dan de ‘wisken’ . Als terreinnaam noteren we de ‘Vennen’ in Onstwedde, Veenhuizen en Smeerling. Overigens duidt ook het woord mars(ch) in de plaatsnaam Ter Maarsch/De Moarze op weidegrond; dat ‘mars’ zijn wij echter in andere Westerwoldse toponiemen nog niet tegengekomen, terwijl het buiten Westerwolde toch een veelvuldig gebruikt plaatsnaamelement is.
De hooilanden die de wintervoorraad voor het vee moeten leveren, liggen doorgaans op ‘dargveen’ vlak langs de beken. Dat is nattere en slappere grond dan die van ´wisken’ en ‘ vennen’. De hooilanden kunnen in vroegere tijden dan ook door het vee zelf meestal niet begaan worden. In het winterhalfjaar hebben ze geregeld onder water gestaan en blijven mogelijk tijdens de andere helft van het jaar zo dras dat er geen bomen op kunnen groeien, het gras daarentegen des te beter.
Deze hooilanden heten ´maiden' (bij het werkwoord maaien), en zo zijn er terreinnamen als ‘Trienermai’, (Wessinghuizen), ‘Grote Mai’ (Ter Wupping), ‘Hidsmaien’ (Onstwedde), ‘Brugmai’ (Smeerling), ‘Nannings Mai’ (Veenhuizen). Het eerste element in ‘Trienemai’ (vgl. Trienebos op de Holte) hangt samen met een oud woord voor ‘rond’ . De ‘Trienemai’ van Wessinghuizen ligt in een meander van de Westerwoldse A en is daardoor inderdaad nagenoeg rond.
Boerderij Smeerling 18. Boerderij van een meer geevolueerd type, zodat het zadeldak van het voorhuis in het verlengde van de nok van de schuur loopt. Ingang in de binnenhoek van het voorhuis. Zesruitsvensters op ongelijke hoogte in zij- en voor- gevel. Woongedeelte: 180M2, Perceel: 4710M2. Geschatte woningwaarde: €494.000 - €542..000. Rijksmonument nr. 34173. Bron: rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Gouwenaar, 22 april 2010. Licentie: Publieke Domein.
Eveneens op dargveen langs beken komen landerijen voor die een naam met of op ‘mussel’ dragen, bijvoorbeeld ‘Musselmai’, ‘Oude Musselkampen’ of ‘Boven Mussel’ Dit ‘mussel’ komt verder nog enkele keren in Drente voor, terwijl in Noord Duitsland ‘müssen’ een vergelijkbaar begrip is. Beide behoren bij het woord ´mos´ en de betekenis heeft zich van dat mos via ´mosgrond ‘tot ´moeras’ ontwikkeld. Later zijn in de beekdalen ook het ‘brouk’ ontgonnen dat minder dras is geweest dan de ‘maiden’ etc. en derhalve ook boombegroeiing heeft gekend. In ieder geval betekent ‘broek´ oorspronkelijk ‘moeras, moerasbos’, later verstaat men - als gevolg van de afwatering en het omvormen tot hooiland - onder ´broek´ ook ´laaggelegen groenland’. Lang nadat ‘wisken’ , ´vennen´ en ‘maiden’ cultuurland geworden zijn, hebben vele ‘broeken’ nog in een min of meer hun natuurlijke toestand behouden. Van de betreffende terreinnamen noemen we Oosterbrouken (Onstwedde), Metbrouk (Smeerling) en ‘Broukplaotsen’ (Veenhuizen).
Enigszins vergelijkbaar met ´broek' is ‘stroet' of ´stroot' (uitspraak in Westerwolde 'strout'), want ook dit is een woord voor lage, moerassige grond en moerasbos, in het bijzonder, naar het ons voorkomt, voor lage bosjes langs kleine beekjes. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende ‘stroutkamp’-namen langs het Oosterholtsdiep bij Ter Wupping.
In het overgangsgebied van dargveen naar hoogveen komt men geregeld namen met 'vledder’ tegen; in ons geval zijn er naast de plaatsnaam Vledderhuizen bijvoorbeeld de terreinnamen de Vledders en Vledderkampen (Onstwedde) te noemen. ‘Vledder, vlier’ is een ook ver buiten dit gebied in vele uitspraakvarianten voorkomend woord voor moerasgrond, moerassig weideland.
Uiteraard zijn er ook bij de namen van de oude groenlanden heel wat enkelingen, namen dus, die niet zo maar bij een bepaalde groep onder te brengen zijn. De meest interessante daarvan zullen we hier kort bespreken.
Allereerst de ‘Ol Fjeuden’ en ‘Nije Fjeuden’, onder Onstwedde, in 1776, in enkelvoud, als ‘Fieuwde’ genoteerd (v.d. Woude, p. 109), thans meestal ‘Fiöde’ geschreven. Zoals bijvoorbeeld de -lage en -tange-namen behoort ook dit toponiem tot een oostelijk namenlandschap, in dit geval een Westfaals.
Daar spreekt men, beter: sprak men van ‘vöde’, ‘feuhde”, ‘föhe’ e.d. en heeft men daarmee een stuk van de markegrond bedoeld, waarvoor een bijzondere regeling geldt (wat meestal: de gerechtigden domineren heeft betekend, de keuters hebben de tweede keuze). Het woord hangt met vee hoeden samen, wat goed past bij kwaliteit en ligging van de Onstwedder ‘fieuden’. Over de hele kwestie is overigens nog lang niet het laatste woord gezegd, want bij het sterk geïsoleerde voorkomen in Westerwolde zal men natuurlijk de vraag moeten stellen of hier toevallig slechts een enkele naam is blijven hangen of dat deze naam het laatste overblijfsel is van een bepaald onderdeel van de vroegere markeorganisatie.
Een aardige bijkomstigheid tenslotte: in een boek over de veldnamen van het Westfaalse Soest treffen wij ook een ‘Atte Vöde’ aan.
Als een ‘fjeude’ inderdaad de plaats is geweest waar vroeger gemeenschappelijk het (grote) vee heeft gegraasd, is een qua betekenis vergelijkbare naam ‘Kouheersplak’ (Onstwedde). De namen op -plak- (= plek, stuk land, deel van de markegrond) zijn overigens een typisch elementje in het Onstwedder terreinnamenlandschap; zie verder ‘Osseplak’ en ‘Hutplak’ in Onstwedde en twee keer Boerplak in Smeerling. Het gemeenschappelijke van een markeorganisatie, hier in de functie van de ‘kouheer’ en het begrip ´boer´ zichtbaar, vindt ment zoals ook al eerder aangetoond, in vele namen uitgedrukt. Een ander woord voor marke is bijvoorbeeld ´hamrik’ en zo heeft in de vorige eeuw een groot complex graslanden onder Wessinghuizen ‘Grote Hamrik’ geheten. En als men zulke graslanden later gaat verdelen ontstaan namen als bijvoorbeeld ‘de Oetdailens’ in Onstwedde. Bij de twee Brinken in respectievelijk Ter Wupping en Smeerling gaat het niet, zoals elders meestal, om open plekken of dorpspleinen, maar om naar waterlopen afhellende groenlanden, zodat hier ´brink’ de betekenis ‘rand’ heeft. Om afhellend terrein gaat het ook bij ‘de Geete(n)’ van Onstwedde, een naam die we met het werkwoord ´glijden’ in verbinding brengen.
Barlage: Archeologische vonds 'de Halsring van Barlage. De Halsring
van Barlage, gevonden in 1919 of 1920 (jaartal op barnsteen betreft
verwervingsjaar) in het veen bij Barlage. Mogelijk een votiefgave.
Gefotografeerd in het Groninger Museum op 27 oktober 2019 door Hardscarf.
Licentie: Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationaal licentie.
Bodemvondsten (onder andere bronzen zwaard, kokermes en halsring) wijzen op bewoning in de vroege ijzertijd rond 1000 v. Chr. De halsring werd in 1919 of 1920 gevonden in het veen bij Barlage en was waarschijnlijk een votiefgave, die volgens archeoloog Jay Butler rond 500 v.Chr. in het veen werd gelegd. Het betreft een eenvoudige bronzen imitatie van een wendelring met twee gegoten bronzen schuifstukken en een stuk barnsteen. De vondst geeft aan dat rond die tijd nog bewoning mogelijk was in dit gebied, dat in die tijd steeds meer ingesloten werd door het veen. Vervolgens was het gebied ongeveer 1000 jaar onbewoond, alvorens het in de vroege middeleeuwen weer werd gekoloniseerd vanuit het Emsland.
‘De Braoke’, tussen Barlage en Blekslage, herinnert eraan dat men zekere percelen afwisselend als veeweide en bouwland heeft benut (het woord ´braak’ hoort bij breken). Een ander oud woord voor braakland is ‘ding, dinge’ en als naam komen we het tegen in ‘Dingen’ (Onstwedde), ‘Ol' Dingen’ (Smeerling) en ‘Ruskedingen’ (Onstwedde). De rusken in de laatste naam duiden het al aan, en namen als ‘Raaithoorn’ (Onstwedde), ‘de Ailden’ langs de Mussel-A (28) en ‘Dorich’ of ‘Doorke’ onder Smeerling (29) onderstrepen het verder: de groenlanden zijn en blijven in vroegere tijden vaak zeer drassig (‘raait’ = riet; ‘ijle, ielt’ e.d. = riet; dorich = moeraskartelblad).
Naast het ‘Doorke’-complex liggen onder Smeerling ‘de Waiken’ (bij ‘week’) en verder de ‘Douzekampen’ ('does, doos´ = licht veen, jong veenmosveen). Onder Ter Wupping vindt men ‘de Paldert’ onder Veenhuizen ‘de Polder’; een ‘paldert’l of ‘pallert’ is een poel, een moerassige laagte. ‘De Mullegen’ onder Onstwedde liggen inderdaad laag, maar wat betekent het eerste element oorspronkelijk, ‘middel’, ‘meulen’ ? Zeer laag ligt ook het perceeltje ‘Sie’ (Veenhuizen), zodat we de naam in verbinding brengen met middelnederlands en middel Nederduits ‘side, sit’ = laag, diep. Weer andere terreinnamen benadrukken het feit van de vroegere waterrijkdom van de beekdalgronden door zelf oorspronkelijk waternamen te zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor ‘Mölendiek’ (Smeerling), want ‘diek’l is hier geen dijk, maar een vijver (heeft daar soms een watermolen gestaan?). Dat geldt tevens voor ‘Laoke’ bij het dorp Onstwedde en ‘Laoke’ naast de zojuist genoemde ‘Raaithoorn’. Beide ‘Laoke’ - terreinen zijn kennelijk oude, door dekzandafzettingen afgesnoerde verbindingen tussen Oosterholtsdiep en Mussel-A. ´Laak´ betekent hier dus dode riviertak, zoals men bijv. ook over de grens een dode Eemsarm ‘Lake’ noemt (Abels, p. 54). Om een vroegere waterloop gaat het vermoedelijk ook bij de Foelderie onder Veenhuizen bij Ter Maarsch. Omdat ‘vuil’ in waternamen niet zeldzaam is en een verwisseling van namen op -rijt, -riet met zulke op ‘-erij’, -erie’ ook elders gebeurd lijkt te zijn (Schönfeld, p. 190), nemen we aan dat de graslandnaam ‘Foelderie’ terug gaat op ‘vuile riet´ = waterloop met vuil (waarschijnlijk bruin, sterk ijzerhoudend of veenachtig) water.
‘Deur ’n Boom’ of ‘Dunboom’ heet groenland ten zuiden van Barlage juist over de voorde tussen ‘Nijmai’ en ‘Haai’. Hier zal een slagboom geweest zijn om het gemeenschappelijke weidegebied van de ‘Wold Marke’ en de ‘Braoke’ naar het noorden af te kunnen sluiten. De naam 't Hekke komt, eveneens bij Barlage, voor waar de ‘Broekweg’ over een voorde tussen ‘Nijmai’ en ‘Laoke’ gaat.
Vermoedelijk is hier een afsluithek geweest om het op de ‘Wiske’ lopende vee te keren. Een afsluitboom zal zich ook bevonden hebben bij Veenhuizen. Daar ligt het perceel ‘de Kamp voor de Boom’, en wel waar de ‘Schaopdrift’ over het ‘Poggedaip’ gaat en er tevens een toegang is geweest van de Veenhuizer kant tot de ‘Ol’ Fjeuden’. In groenlandnamen als ‘de Hörst’ (Wessinghuizen), ‘de Harstangen’ (Onstwedde) en het zojuist al genoemde ‘Hasmai’ (naast ‘de Hörst’ bij Barlage) komen wij het begrip ‘horst’ tegen voor een al of niet begroeide kleine hoogte op de grens van dal en heide.
IV. De heidegronden of het veld
In de inleiding van dit artikel hebben we geschreven dat de ontginning van de heidegebieden relatief laat plaats heeft gevonden, wat voor ‘ontginnen’ ook klopt; ‘gebruik’ echter heeft de mens uiteraard van begin af van deze bijvoorbeeld woeste gronden gemaakt. Het is het gebied van de sedert de middeleeuwen steeds groter wordende schaapskudden geweest. Het heeft ‘plaggen’ als onderlaag in de stal en latere mest voor het bouwland geleverd. Men haalt er ‘zodden’ vandaan als brandstof en ook de heide zelf gebruikt men voor allerlei doeleinden, voor de bakovens bijv. of als dakbedekking. Het is dus begrijpelijk dat een aandeel ook aan deze gronden vrij vroeg al door de verschillende dorpen wordt geclaimd. Ook de heidegronden zijn dus verdeeld geweest tussen de verschillende marke-organisaties,
Zo noemt men in dit gebied dan ook vaak ‘marke’ wat elders, vooral in Drente ´veld’ heet. Het hele voormalige heidegebied noordwestelijk van Wessinghuizen bijvoorbeeld heeft de naam ‘de Marke’. Tussen Barlage en Blekslage liggen ‘de Lougmarke’ en de ‘Woldmar’ en ten zuiden van Smeerling vindt men ‘de Marke(n)’ oftewel ‘Markekampen’. Ook onder Ter Wupping is er een ‘Marke’, waarvan een deel ook wel ‘Sterenbörger dail’ wordt genoemd (Sterenbörg is een boerderij geweest, maar gelegen in de aangrenzende marke van Onstwedde).
Namen met ‘veld’ komen in dit gebied minder vaak voor dan in het overige Westerwolde en, uiteraard, in Drente. Dat komt doordat, zoals we zojuist hebben gezien, het woord ´marke’ hier en daar ´veld´ is vervangen; het komt tevens doordat van het gebied van Onstwedde relatief grote gedeelten uit beekdalgronden en veen hebben bestaan. In namen komt noordwestelijk van Onstwedde voor in het ‘Veld van Tange’, een brede keileemopduiking en de meest forse ‘tange’ van heel Westerwolde. Ten zuiden van Smeerling draagt een hoge bouwkamp de naam ‘Zuudveld’, er tegen aan ligt ‘de Iemtoene’ (= omwalde bijenstand of -stal). Ook liggen onder Smeerling nog het ‘Noordveld’ en het ‘(Eem)boerveld’.
Het veld is niet zelden het gebied van prehistorische begraafplaatsen, grafheuvels en urnenvelden. Enkele terreinnamen wijzen ook in Onstwedde op deze periode uit ons aller verleden. In een particuliere koopakte van 1842 is sprake van een stuk heideland op het ‘Heidenskerkhof’ tussen de Renne en de Holte en eveneens anno 1842 noemt men een stuk hooiland in de bocht van de Mussel-A bij Wessinghuizen ‘Hunepots Hörn’ (hunepot = urn van reus of heiden). Het is overigens een gebied waar oudheidkundige vondsten gedaan zijn. Op de topografische kaart van 1861 leest men tussen Onstwedde en Sterenborg de naam ‘Berge’ die nu niet meer bekend is.
Op deze plaats hebben eens drie grafheuvels uit de brons- en vroege ijzertijd gelegen (GVA 1972-73, p. 167).
Er zijn trouwens meer ‘bergen’ in het veld, waarbij men zich echter meestal eerder langgerekte hoogten dan plotseling oprijzende heuvels moet voorstellen. Helemaal in het zuiden van het gebied rond Onstwedde ligt de ‘Braombarg’ (= bremberg), eens oriëntatiepunt waarop de grens tussen Stad en Lande en Drente rooide (v. Winter, p. 41). Bij Veenhuizen ligt aan de rand van het ‘Poggedaip’-dal als een typisch Westerwoldse rivierduinvorming de ‘Dunebarg’
Iets noordelijker moet de nu niet meer bekende ‘Heybepg’ (a. 1783, kaart Huguenin) of ‘Heeberg’ (in 1828, de Vries, p. 41) gelegen hebben; onder ligt naast de ‘Ol Högte’ de ‘Hooghai’ (= hoge heide). De ‘Kiebarg’ is een duinachtige zandhoogte geweest, noordoostelijk van Onstwedde. Is ‘Kie’- uit ‘Kien’ (hout) ontstaan of uit Kiek (= uitkijkpost), zoals De Vries, 41, denkt? Aan het einde van de esrug in Onstwedde en Veenhuizen komt bijvoorbeeld potklei dicht onder de oppervlakte voor. Het verbaast niet hier (42) de naam Tichelbarg tegen te komen. Volgens één onzer zegslieden zijn hier de stenen gebakken voor de kerk van Onstwedde.
Een aparte naam tenslotte, die ook in dit hoofdstuk thuishoort, is 't ‘Vlasmeer’ bij Onstwedde. Het is nu de naam van het zwembad, maar duidt oorspronkelijk waarschijnlijk de plaats aan waar het vlas is geroot.
V. Het veen
Spreekt men van ´veen´, dan bedoelt men daarmee over het algemeen ´hoogveen´, het onder voedselarme omstandigheden gegroeide heide- en veenmosveen in tegenstelling tot de ‘darg’, het moerasveen van de beekdalen. Toch moeten we even naar de in de vorige hoofdstukken besproken landschapsdelen terug, want ‘veen’ komt ook voor in de oudere zandgebieden, echter op kleine schaal in afgesloten laagten.
Zo heb ie onder Smeerling ‘het Veensel’ (= kleine veen), verdeeld in ‘Gruin Veensel’ en ‘Roeg Veensel’ met aangrenzende ‘Veentoene’. Het tussen Ovv en Wessinghuizen gelegen ‘Stobken’ is een min of meer ronde, met veen gevulde depressie. In 1688 heeft men ‘Stubke’ (v.d. Woude, p. 110) geschreven en in 1842 ‘Stobke Veen’ (particuliere koopakte). De naam houdt zonder twijfel verband met de ‘stobben’ die men hier bij het graven aan heeft getroffen. ‘Stobben’ zijn de onderste resten van de bosbegroeiing voor het begin van de mosveengroei .
Wat nu het werkelijke hoogveen betreft, dit gebied is er, zoals reeds gezegd, rijk aan geweest, Het heeft allemaal in het westen gelegen, strekt zich uit van ‘de Horsten’ in het zuiden tot ver voorbij ‘de Tange’ in het noorden en is een onderdeel van het grote Drents-Groningse veengebied geweest. Zoals ook elders, is het woord ‘veen’ ook hier voor de naamgeving gebruikt, nagenoeg steeds in combinatie met een reeds bestaand toponiem. Topografische kaart 1861: ‘Achterholter Veen’, ‘Tanger Veenen’, Alteveer Veen’, ‘Veenhuizer Veen’, ‘Onstwedder Veen’, ‘Fledder Veen’, en ‘Plaaster Veen’. De vele namen ten spijt zijn het vooral de marke-organisaties van Onstwedde en Veenhuizen, die in dit gebied het hoogveen in bezit hebben gehad. Resultaat van de verdeling van dit gemeenschappelijk bezit (Onstwedde in 1864 en Veenhuizen in circa 1840) is een aantal namen met ´stuk´ als grondwoord: Körtstukken noordwestelijk van de Holte, ‘Achteresstukken’,
‘Dwarsstukken’, ‘Zijdestukken’ en ‘Veenhuizer Stukken’ ten noorden van Veenhuizen. In 1808 (Joosting, p. 122) wordt gesproken van land ‘in het Zij’ bij Veenhuizen. Van dit laatste ‘Zij’ is kennelijk de naam ‘Zijdstukken’ afgeleid. Zijn ‘zij’ en ‘zijd’ beschaafde spellingen van oorspronkelijk ‘side’ (= laag, diep gelegen) (vgl. ‘Sie’ in hoofdstuk III)?
Na de middeleeuwse veenrandontginningen (waarvan in dit gebied het streekdorp Veenhuizen met zijn ligging op een zandrug tussen beekdalgronden en hoogveen getuige is) gaan de eerste, op grote schaal op het hoogveen gerichte activiteiten in deze streek van de Stad uit (aankoop grond in 1771 voor het latere Stadskanaal; Hiskes, p. 73). De hoogveenontginning vindt in terreinnamen zijn neerslag eigenlijk alleen in namen op ´wijk´ (=zijkanaal), zoals in ‘Kromme Wiek’, ‘Maarsings Wiek’, ‘Vledderwiek’ en ‘Frouws Wiek’ (allemaal in Veenhuizen). Deze laatste ‘wijk’ -naam leidt ons overigens tot het begrijpelijkerwijs niet grote aantal aan ´enkelingen´ onder de veennamen: ‘Onstwedder Kiel’, ‘Sikkenbarg’ en ‘Oomsbarg’.
De ‘kiel’-naam gaat uiteraard terug op de vorm van het betreffende terrein; ‘de Oomsbapg’, nu 1ste Oomsberg, dankt zijn naam waarschijnlijk aan een zekere Ome; het verhaal over de ‘Sikkenbaarg’.
Het gaat hier om een hoge zand kop ten noorden van Ter Maarsch, waar volgens zegslieden een zekere ‘Sipko Frouws’ is doodgeslagen tijdens twisten tussen de boeren van en Ter over het recht op de veengronden aldaar. Frouws is een in dit gebied nog vrij veel voorkomende familienaam (zie ook boven de terreinnaam ‘Frouws Wiek’) , terwijl in de broeklanden van Ter Maarsch land ligt, dat vanouds in eigendom is geweest van de familie Frouws.
Sipko is dus waarschijnlijk een ingezetene van Ter Maarsch geweest en zodra men hem en zijn dood is vergeten, is ‘Sipkenbarg’ geleidelijk veranderd aan in ‘Sikkenbarg’.
Bronnen, referenties en literatuur
Hoofdbron:
Ing. R.A. Ebeling en J. Wieringa, januari 1977;
Groninger Museum
Gebruikte afkortingen:
- Abels: H. Abels, Die Ortsnamen des Emslandes in ihrer sprachlichen und kulturgeschichtlichen Bedeutung, Paderborn 1927.
- GVA: Groningse Volksalmanak.
- Joosting: L.G.C. Joosting, ´De Groningsche in: Geschiedkundige Atlas van Nederland, De Marken van Drenthe, Groningen, Overijsel en Gelderland, 1ste afl. ., I s Gravenhage 1920, p. 95 vlgg.
- Hiskes: J. W, Hiskes, De Veenkoloniën, Haren (Gr.) 1973.
- Schönfeld: M. Schönfeld, Nederlandse Waternamen, Amsterdam 1955.
- de Vries: W. de Vries / G . S. Overdiep, Groninger Plaatsnamen, Groningen en Batavia 1946.
- v.d. Woude: M. van der Woude, Oud-Westerwolde. Namen van landerijen, akkers en kampen´, in: GVA 1944, p. 103 vlgg.
- v. Winter: P. J. van Winter, Hoe heeft de provincie Groningen haar grenzen gekregen, Groningen 1946.
Literatuur:
- Jellinghaus, H. , Die Westfrischen Ortsnamen nach ihren Grundwërtern, Osnabrück 1930
- Moerman, H. J., Nederlandse Plaatsnamen, Brussel 1956.
- Muntinga, J. E. , Het landschap Westerwolde, Groningen en Batavia 1946
- Schönfeld, M., Veldnamen in Nederland, Amsterdam 1949.
- Vries, W. de, Drentse Plaatsnamen, Assen 1945.
Hoogeveen, 20 februari 2023.
Revisie: 16 januari 2024.
Samenstelling: © Harm Hillinga.